Totaal aantal pageviews

zondag 23 december 2012


Literatuur Rotterdam

20-7-2011

gelezen: De louteringsberg van Marcel Möring

Marcel, onze voormalige overbuurman op de Westersingel, kan schrijven; niet voor niets wordt hij uitgegeven door de Bezig Bij, dat is op zich al een kwaliteitsgarantie. Met zijn nieuwe dikke boek, de Louteringsberg, bewijst hij dat hij ook nog spannend kan schrijven. Soms denk ik aan in een echte Wallander te zijn terecht gekomen. Een man betrekt tesamen met zijn dochtertje een groot huis, een veel te groot huis. Hij neemt een huishoudster aan die hij alleen met haar achternaam aanspreekt. En waar is de vrouw van die man, de moeder van het kind? Raadselachtigheid alom die in deze roman minutieus uiteen wordt gerafeld. Aan het eind vallen alle puzzelstukjes op hun plaats en wordt deze eenzame, in zich zelf gekeerde, verkilde man op zijn zelf verkozen berg daadwerkelijk gelouterd.
Het kán niet anders dan dat Marcel Möring het voortdurend over zichzelf heeft. Hij doet dat superieur maar ook genadeloos. De hoofdpersoon is beroemd geworden met één bij toeval geschreven werk, daarna niet meer echt aan de bak gekomen; schuilt daarin niet de tragiek van Möring zelf, die na zijn eerste werk (“Het Grote Verlangen”, bekroond met de AKO literatuurprijs) nooit meer een echte klapper heeft gehad. Ten onrechte overigens, hij kan zich meten met een Brouwers of een AFTh wat mij betreft. Mét AFTh is hij een chroniqueur van zijn tijd (voor dat woord had ik wél de spellingscontrole nodig, zeg), en mét Brouwers de genadeloze analist van zijn eigen hebbelijkheden. Ik heb ervan genoten en verraad de afloop niet. Een aanrader, ook voor diegenen die prachtige recepten willen opdoen, mooie muzikale tips willen krijgen en een beeld willen van de babyboomer. Ook interessant voor de kenners van de joodse riten en gebruiken; in veel van zijn werken een terugkerend thema. Hier soms op encyclopische wijze door Kolpa uitgelegd aan een vriend (dus de lezer) die weinig of niets van het jodendom weet. Die uitleggerigheid is een beetje een naar trekje van Möring.
En, dat een man die Kolpa heet, van joodse komaf is een half boek nodig heeft om te ontdekken dat hij eigenlijk Polak heet vond ik wat overdone. Overigens was ik er zelf, toegegeven, niet op gekomen, dat is ook weer waar.  

Tjeu  

Literatuur Rotterdam

1-8-2011

gelezen: dichtbundel "Het hebben van schaduw" van Hester Knibbe

Hester Knibbe ontving al, sinds haar debuut in ’82 de Herman Gorterprijs, de Anna Blamanprijs en in 2009 Adriaan Roland Holstprijs. Deze Rotterdamse dichteres mag zich dus tot de gelauwerde elite rekenen. In haar nieuwe, onlangs op een Ram Horna-avond gepresenteerde bundel: “Het hebben van schaduw”  geeft zij weer veel proeven van haar kunnen, soms in eenvoudige waarnemingen zoals een gedicht over het blauw in de schilderijen van Monet, over een engelenbeeld dat op een rommelmarkt terecht is gekomen en aan het eind van de dag onverkocht weer wordt ingepakt, over een vogelteller van Rijkswaterstaat aan de slootkant. Maar aan het eind in het slothoofdstuk van “Het hebben van schaduw” domineert een lang gedicht naar aanleiding van het overlijden van haar zoontje op de leeftijd van 10 jaar. Een prachtig, ingetogen gedicht.: “Maar voor een goede/ comeback zal ik mijn fiets van het slot moeten doen/ iPhone aanschaffen en in mijn kop zal alles/ met alles weer feilloos dienen te kloppen. Maar gelukkig zijn er ook opgewektere waarnemen zoals het lange “Taxi’s en tempels” dat leest als een ongesorteerde diareeks van een reis naar Japan.  De bermtoeriste die een verwelkte bloem blijkt die somber is dat niemand hem/haar heeft aanschouwd staat model voor de vele gedichten over het verval en ouder worden; een thema dat bij deze alweer wat oudere dichteres vaak opduikt.

Tjeu

Literatuur Rotterdam

24-4-2012

gelezen: Kunst, staat en markt van Hugo Bongers
In precies 214 alinea’s (vreemd, geen pagina’s maar alineas en dan ook nog teruglopend geteld naar 1) vertelt Hugo ons over wat hem de afgelopen jaren allemaal in de kunst geboeid heeft. En dat is heel wat, en dan zijn de recente colleges die hij als lector onder meer afstak in De Unie er nog niet eens bij opgenomen. Jammer, want die had ik nu juist het liefst gelezen. Een boek in zeer heldere taal over niet altijd makkelijke zaken. Hoe het heldere proza van Hugo verschilt van anderen wordt duidelijk als hij het koeterwaals van cultuurfilosoof Paul Kuyers citeert, dan gaat bij mij onmiddellijk het licht uit. Dus voortaan graag deze mensen in jouw eigen woorden samenvatten Hugo!
De betekenis van de voorkant van de publicatie wordt duidelijk als je het eerste stuk leest: de opeen gestapelde kunstwerken refereren aan de opvatting van ene Luhmann die stelt dat kunst een maatschappelijke deelsysteem is waarin kunstwerken op elkaar reageren. Het ene kunstwerk bestaat dankzij het andere. De kunstenaar is niet meer dan een doorgeefluik, een medium waardoor de autonome kunst zijn eigen weg vindt. Ik was even bang dat Hugo, die uitvoerig op de op zich interessante deelsystementheorie van de socioloog Luhmann in gaat, zich tot deze steriele opvatting bekeerd zou hebben , maar gelukkig is dan niet zo. Kunst wordt beoefend, zo stelt Hugo mij gerust, is de sociale praktijk. Opvattingen van mensen: curatoren, kunstenaars, critici,  doen er toe. Maar de toeschouwer komt er wat mij toch een beetje bekaaid van af in het verhaal van Hugo. Die wordt in de opsomming in paragraaf 155 en 154(curator, criticus, museumdirecteur, galeriehouder, verzamelaar, koper,) niet eens genoemd zelfs. Terwijl ik juist Hugo altijd gezien heb als een beroepskijker. Die moet toch in staat zijn iets over de kijker te zeggen? Of over de kunst van het kijken. Dat miste ik een beetje.
En helemaal aan het eind (paragraaf 154) wordt de autonome kunst toch weer opgesloten in een cirkel met daaromheen twee andere cirkels(het debat over kunst in de tweede cirkel en de instituties met alle genoemde groepen (behalve de toeschouwer dus) in de derde cirkel. Moge alles lekker door elkaar gehusseld worden ,zou ik zeggen.
Verder allerlei beschouwingen die al eerder of soms ook niet eerder gepubliceerd werden.   Het stuk over de Rotterdamse School in de fotografie vond ik boeiend. Sowieso blijkt Hugo een voorliefde voor de fotografie te hebben getuige enkele stukken.
In zijn niet eerder gepubliceerde Thorbecke lezing in de Unie stelt Hugo dat de overheid inzake cultuurbeleid niet langer geheelonthouder is, sterker, de overheid bemoeit zich er steeds meer mee. “Het lijkt in het algemeen gesproken acceptabel als de overheid verhoudingscijfers vastlegt voor de wijze waarop de gesubsidieerde overheidsinstelling haar budget besteed”. Kijk, dat zinnetje had ik na de afgelopen cultuurplanprocedure net even nodig. Als de kunstwereld zich een oordeel wil aanmatigen over de mate waarin de overheid haar moet ondersteunen kan dat alleen vanuit haar rol als cultureel ondernemer, aldus Hugo. Welnu, denk ik dan, laat de gegevens waarop dat pleidooi gestoeld wordt ook een volwaardige rol spelen in het beoordelingsproces. Daar mankeert het nog wel een beetje aan (vind ik). Misschien iets voor een volgend artikel van Hugo. Overigens is het in historisch perspectief wel mooi, zo’n verhandeling over Thorbecke. Zeker in deze tijd waarin de lokale en rijksoverheid geen enkele scrupule meer heeft om zich tot in detail met de toekomst van de structuur van de cultuur te bemoeien.

Tjeu

Literatuur Rotterdam

22-6-2012

gelezen: Giovanna's Navel van Ernest van de Kwast

Gestoken in een van de meest sensuele omslagen van de laatste jaren (overigens nergens op slaand, boven een kont zit geen navel) presenteert de Bezige Bij voor het eerst Ernest van de Kwast. Die heeft daarmee de uitgever die hem het eerste grote succes bezorgde (Nijgh & van Ditmar met “Mama Tandoori”) wreed de rug toegekeerd. Als hoogmoed hier maar niet voor de val komt! Dat tweede boek begint zeer veel belovend; aan de hand van een treffende beschrijving van de situatie in na oorlogs Italië en een leuke bespreking van de uitvinding van de bikini introduceert Ernest de hevig opbloeiende liefde tussen een jongen uit Tirol (Ernest’s verblijfplaats de afgelopen jaren) en de wonderschone nimf in een bikini “avant la lettre”. Ook de manier waarop de fruitpluk wordt beschreven in Noord Italië toont aan dat de schrijver zich kan vastbijten in een onderwerp dat niet voor de hand ligt. De manier waarop hij beschrijft hoe het water uit Giovanna’s navel parelt bestempelt dit deel tot grote literatuur. Hoe jammer dat het wonderschone gestarte verhaal in elkaar stort als volkomen overbodig het hele leven van de navelbezitster wordt langs gelopen: vol   cliché’s wordt een leven vol mannen en teleurstellingen afgeraffeld en verliest de novelle al ras zijn glans. Alles eindigt voorspelbaar en zonder enige toegevoegde waarde. De verhaaltjes die de lezer er daarna nog achteraan gegooid krijgt vertellen allemaal op dezelfde manier over de vluchtigheid en teleurstellingen van het bestaan. Nee, de humor en slapstick van “Mama” is nergens meer terug te vinden. Ernest blijkt een nog niet helemaal geslaagde romancier. Op naar de derde, weer betere roman. Hij kan het wel zo bewijzen de eerste 40 pagina’s opnieuw; misschien iets meer tijd nemen voor een derde boek.

Tjeu

Geen opmerkingen:

Een reactie posten