Totaal aantal pageviews

dinsdag 24 december 2013

De schijn van moderne techniek tast De Klaploper niet aan

En alweer zaten we in de Wegwijzer, dat alleraardigste kleine theatertje, aan het eind van een dorpsweggetje weggestopt in Nieuw en Sint Joosland. Als je het niet weet te vinden kom je er van zijn leven niet langs. En toch is het er bijna altijd vol. Ook nu weer met de laatste voorstelling van theaterproductiebedrijf Zeelandia met de monoloog "De Uitvreter" van Nescio in de regie van Lidwien Roothaan. De monoloog van Han Kerckhoffs dwingt alleen al vanwege de lengte alle respect af. Maar zijn dictie, zijn rust, zijn geweldig. Anderhalf uur duurt de voorstelling, maar de centrale figuur Japie "zijn achternaam ben ik eigenlijk nooit te weten gekomen", een klaploper bij uitstek, blijft een raadsel. De prachtige regels van Nescio zijn onaangetast gebleven, dat doet recht aan zijn kwaliteit. Maar toch vraag ik me af of die twee= en driegesprekken niet beter door afzonderlijke acteurs gedaan hadden kunnen worden. Nu moest de broodnodige afwisseling komen van de Rotterdame multi=instrumentalist Keimpe de Jong. Altijd weer een genoegen om die man bezig te zien en te horen, nu met een geluidsband zichzelf regelmatig op weer andere instrumenten begeleidend. Op geraffineerde wijze denk je aanvankelijk met een moderne overdubtechniek te maken te hebben, maar gelet op de vele akkoordenwisselingen is het toch een geluidsband. Leuk hoe je ook de   tchnische snufjes kunt suggereren zonder ze daadwerkelijk toe te passen. Nee, dit was echt ambachtelijk theater van de betere soort, de zoveelste voltreffer van Zeelandia.

Dordrechts Museum heeft een mooie tentoonstelling maar houdt het veel te clean

De Volkskrant stelt in zijn kerstbijlage vast dat een van de topic trends van het afgelopen jaar de opkomst  van de musea in de provincie is. Terecht, zoals ik afgelopen week weer kon vaststellen, nu in Dordrecht, daaar waar ik eerder die conclusie ook al trok in het Noord Brabants Museum in Den Bosch en het Museum voor Moderne Kunst Arnhem. Allemaal springlevende musea met prachtige tentoonstellingen die niet onderdoen voor wat de grote broers te berde brengen. Kijk nu eens naar het Dordrechts Museum met een leuke expositie over de kunst in de jaren tachtig. Bekende namen duiken op: Rob Birza, Peter Klashorst, Rob Scholte, René Daniels en een ontluikende Marlène Dumas. Niet dat ik van al dat werk onder de indruk ben. Van het fletse schilderwerk van René Daniels heb ik nooit wat begrepen, ik beschouw hem maar als een "artist's artist" want kunstenaars en bobo's zijn er altijd zeer van onder de indruk. Peter Klashorst ken ik eigenlijk meer van de schandalen die hij met zij vrije levenswandel in en buiten Afrika veroorzaakte, zijn werk vind ik nonchalant en zeer gedateerd. Birza en Scholte echter, om van Dumas maar te zwijgen komen nog steeds even krachtig over als ze toen zullen hebben gedaan. Ik zeg "zullen hebben", want met kunst hield ik me in die jaren helemaal niet bezig. Ik was bezig de samenleving te verbeteren in de vakbond; weer een hele andere manier van verbouwing dan die de krakers nastreefden. Soms wordt ik een beetje moe van al die krakers-aandacht op dit soort nostalgische exposities; alsof er in dit tijd geen andere vormen van protest waren; maar akkoord ze waren beeldbepalend in die dagen,en daardoor makkelijker te reproduceren, dat wel.
Een gemist kans toch weer is de onbedwingbare behoefte van ook de kleinere musea om zich als "white cube" te presenteren. Juist een tentoonstelling die zo uitvoerig refereert aan kraak- en punkbeweging zou het hebben gesierd die in geluid en entourage meer te tonen. Alleen de laatste zaal, met wanden die voorzien zijn van in die tijd veel gebruikt graffity sjablonen en bijbehorende documentaire (alleen te beluisteren op koptelefoon) komen in de richting. Het had uitbundiger gekund. Maar blijkbaar moet een museum toch een eerbiedwaardige plek blijven; niet raar dat je jongeren er nauwelijks ziet (behalve als ze er klassikaal doorheen worden gejaagd).

donderdag 19 december 2013

Is een wolk niet toevallig een rotsblok?

In het Museum Bozart in Brussel geweest. ‘Bozart’, een mooie oplossing in de eeuwigdurende taalstrijd, de Franse naam mag, maar dan wel fonetisch geschreven. OK, dus in het Bozart geweest. Ik wilde eigenlijk naar het nieuwe museum Fin de siècle (dat dan weer wel in het Frans, maar Fin de siècle is een internationale soortnaam geworden dus dan mag het weer) maar mijn lief wilde naar het René Magritte museum, en daar was ik ook nog nooit geweest, dus hebben we dat gedaan.
René Magritte, “ceci n’est pas un pipe”, Belgischer kan niet. België is niet alleen hét land van de surrealistische schilders, het ís ook surrealistisch. Dat merkten we de avond ervoor toen we dachten een pittoreske avondwandeling te kunnen maken over de met leuke kerstlichtjes versierde Groote Markt. Mis. Men had het nodig gevonden in deze donkere dagen een “stemmig” klank- en lichtspel op te voeren. Wat je  kreeg was een donderend spektakel van de meest afschuwelijke computermuziek met aan en uit flitsende lichten in alle kleuren van de regenboog op de eeuwenoude gevels. En dat op een markt die zo vol stond dat er niemand mee bij kon. Gevolg: volkomen vast zittende zijstraten. We hebben er een uur over gedaan om van de ene naar de andere kant te komen en hebben dus de hele wanvertoning moeten ondergaan.
Magritte dus. Een tentoonstelling die om mysterieuze redenen geheel in het duister is opgezet. Ik begrijp dat daglicht zich moeilijk verdraagt met de kleurige affiches en tekeningen maar waarom dat nu ook de zaal met het schilderwerk van Magritte in dit duistere licht is gehuld ontgaat me. De Nachtwacht hoef je toch ook niet bij een peertje van 25 watt te aanschouwen?
Het leuke van de tentoonstelling is dat niet alles precies in chronologische volgorde is neergezet en opgehangen. Pas na een  tijdje ga je de constanten in het werk van Magritte zien: de bolhoed, de kattenbelletjes, de uitgehakte deuren, de met doeken bedekte gezichten, de uit de grond groeiende vogels enz. Ook zie je telkens weer dezelfde namen van kunstenaars opduiken met wie hij samenwerkte. Magritte was een echte coöperatief werkende bedenker van gekke invallen. En toch ook weer een heel burgerlijk levende man  tesamen met zijn  Georgette. Een  man van merkwaardige tegenstellingen dus. Beginnend als kunstenaar die alle zekerheden ter discussie stelde: “is een wolk wel een wolk en toevallig geen rotsblok?” en later alsmaar dezelfde prachtige nachtgezichten onder een heldere zomerhemel schilderde omdat die zo goed verkochten.

In een schitterende documentaire aan het eind vallen alle puzzelstukjes op hun plek. Je hebt bij het naar buitengaan het idee dat je Magritte begrepen hebt. Ook al is dat misschien niet echt zo, de illusie alleen al geeft een goed gevoel. 

vrijdag 22 november 2013

De eerste "darlings" vakkundig gekilled

De eerste darling die werd gekilled was Alain de Botton, populaire filosoof over van alles en nog wat, seks, architectuur, religie en nu ook kunst: “Art as therapy”.  Geen der forumleden van deze nieuwe loot aan de Rotterdamse literatuurboom had een goed woord over voor de nieuwst  denkvrucht van De Botton. Het vaste forum komt telkens met wisselende samenstelling:  in deze premiere waren het beeldend kunstenaar-dichter Peggy Verzett, schrijver Marcel Möring en cultuurpaus Hugo Bongers, Möring noemt De Botton's kunstopvatting belegen , Bonger constateert een eendimensionale kunstopvatting en Verzett stelt vast: " niks nieuws gelezen".
De tweede “ darling”; de tentoonstelling  “ Échte Rotterdammers” van Museum Rotterdam in Las Palmas kwam er in ieder geval bij Bongers wat beter van af. Hij vond het heerlijk om al die spulletjes die zo lang inde depots hadden gestaan nu eindelijk eens bij elkaar te zien. Maar Marcel Möring vond het een rommelig zootje en Peggy Verzett een oeverloos thema zonder gerichtheid. De vraag van forumleider Hans Sibarani, waarom het toch altijd weer Rotterdam is die zich deze vragen stelt, en nooit eens Amsterdam of bijvoorbeeld Groningen werd door Möring afdoende beantwoord: zo’n eindeloze behoefte aan zelfreflectie heb je alleen maar als je last hebt van een minderwaardigheidscomplex, Rotterdam is nu eenmaal altijd “maar” de tweede stad.
Uitgesproken positief waren Verzett en Möring over de Chaneltentoonstelling in het Gemeentemuseum Den Haag. Verzett: niemand maakte zulke prachtig afgewerkte pakjes. En Möring onthulde dat hij altijd Chanelparfum “draagt” en hij wist waarom de pakjes van Chanel altijd zo charmant stonden: zij maakte de mouwen altijd net iets korter dan eigenlijk moest; dat kleedt slank af. Bongers vond de tentoonstelling er een in een grotere reeks uitstekende mode-tentoonstelling in het GEM; klein maar smaakvol.
De film “Parkland” over het hotel waarin Kennedy vlak na zijn dood werd neergelegd, en waar twee dagen later ook het lijk van Lee Harvey Oswald voorbijkwam (pas vanaf januari in Nederland te zien) maakte evenmin veel enthousiasme los. Bongers vond het een typische Hollywoodfilm waarin alle clichë’s werden uitgemolken, zoals een de tegelijkertijd afgedraaide begrafenis van Kennedy en Oswald, alle verschillen lekker uitvergroot.
Aan het eind ontstond toch nog echt verschil van mening naar aanleiding van een filmpje over een optreden van de Toppers met een Shaffy potpourri. Dat kon toch écht niet voor Ons Soort Mensen, aldus forumvoorzitter Sibarani. Waarom niet, reposteerde tot zijn niet geringe verbazing alle forumleden; als het maar goed  gebeurt.  En ja, zelfs Liesbeth List zat in het publiek zichtbaar te huilen. Dus akkoord wat die Toppersinterpretatie van Shaffy betreft.
Aan het slot een fantastisch optreden van La Pad, de Nederlandse Zarah Leander, met een aantal Rilke vertolkingen, we waren tenslotte te gast bij het Goethe instituut.
Een reeks die veel belooft voor de toekomst!

donderdag 21 november 2013

Niet het vierkant, maar de cirkel is de essentie van Malevich

Malevich schokte de wereld met zijn volkomen zwarte doek. En maakt het daarna nog bonter door een wit op wit doek te schilderen. Waarmee het eind van de schilderkunst bereikt was. kwasten en doeken konden worden opgeborgen. Het moment suprème was daar. Het suprematisme had zichzelf opgeheven. Het mooie van de tentoonstelling in het Stedelijk is dat je de werdegang van Malevich stap voor stap kunt volgen aan de hand van heldere teksten; de ideale tentoonstelling in het kader van lessen cultuureducatie voor gevorderden.

Hoogtepunt is de  reconstructie van een opstelling die in die roerige jaren 20 in Rusland al een keer was gemaakt: een wand vol sterk geometrische doeken, die een prachtig Gesammtkunstwerk vormden met het befaamde "Zwarte Vierkant" als een soort gedoofd computerscherm bovenin de hoek. Wieteke van Zeil, de onvolprezen klassieke kunstbeschouwer van de Volkskrant, ging zelfs al zover naar aanleiding hiervan te zeggen dat we af moeten van het idee dat kunstwerken allemaal naast elkaar tentoongesteld moeten worden; je zou ze meer verspreid over de witte wanden moeten hangen. Dát ben ik nou weer niet met haar eens maar hier werkt het wel; al was het maar omdat Malevich zelf het zo gewild had.

Daarna gaat Malevich met zijn ideeën als professor de boer op en presenteert zijn kleur en vormtheorieën  in de vorm van gigantische tableaus die op zich ook weer als kunstwerk op te vatten zijn. Maar zijn strenge ideeën blijken in de westerse wereld weinig aan te slaan al zijn de gedachten van De Stijl vrijwel tegelijkertijd toch op dezelfde strenge leer gebaseerd (jammer genoeg zegt de tentoonstelling daar niets over). In eigen huis raakt hij ten tijde van Stalin in diskrediet en moet zich noodgedwongen weer meer op de realistische kunst gaan storten; hetgeen vlak voor zijn dood nog enkele prachtige portretten van familieleden en hemzelf oplevert; zoals hij ook begonnen was. Niet het magisch vierkant maar de volmaakte cirkel blijkt het kenmerk van Malevich. Een schitterende tentoonstelling, al moet ik er wel bij zeggen dat ik een soortgelijke tentoonstelling enkele jaren geleden in het Van Abbemuseum in Eindhoven ook al had gezien. Maar deze was qua opzet helderder.

Theu Boermans als John Lanting, dat was lachen!

Wat moet je als spraakmakende regisseur als je van de werkgever telkens van die oubollige blijspelen moeten opvoeren omdat die de kassa zo lekker laten rinkelen. Dat lijkt mij het dilemma waarin Theu Boermans bij het Haagse sjieke Nationaal Toneel terecht is gekomen. Het stuk "De Ideale Man" van nb. Oscar Wilde (die moest blijkbaar ook de schoorsteen laten roken) is er zo een. Veel drinkende en dansende, elkaar bedriegende echtgenoten met veel slaande deuren en een happy end voor iedereen. "Dan laat ik gewoon gaandeweg het decor in elkaar storten", zal Theu gedacht hebben."Als het echt stuitend wordt met al die voorspelbare onzin gaat de hele boel tegen de vlakte". Dat is dus wat er gebeurt. En verdomd, daardoor werd het toch weer enigszins draaglijk, alle voorspelbare intriges en plotten ten spijt. Het begon met een schilderij dat plotseling los liet. Ik dacht nog dat het een technische  onvolkomenheid was. Daarna liet een vloerplaat los. Maar toen iemand in plaats van door de deur iemand dwars door de (papieren) muur van een slaapkamer heen liep begon mij een lichtje op te gaan. Daarna was er geen houwen meer aan. Er viel een deel van de schoorsteen omver (een van de hoofdrolspelers, die had eerder om moeten vallen, u had naar Amsterdam moeten komen, daar ging het goed), iemand bleef met zijn voet achter het nepgras haken, iemand zakte door de trap etc. etc. Daarmee werd het stuk alsnog gered. Het Theater van de Lach, nu door Theu Boermans voor het betere publiek!

woensdag 20 november 2013

Museum Rotterdam verzuipt in het thema

Museum Rotterdam is footloose nu het Schielandhuis gesloten is. Niet voor de eerste keer (ik herinner mij een tentoonstelling over het Interbellum) strijkt het neer in Las Palmas. Met zo'n fraaie zaal ter beschikking hoef je eigenlijk helemaal geen eigen museum meer te hebben. Museum Rotterdam moet maar eens serieus  nadenken over haar zigeunerbestaan; misschien is dat wel heel Rotterdams, voortdurend opduiken in onverwachte Rotterdamse gebouwen en wijken, Zoals enkele jaren achtereen ook al gebeurde in "Het Gemaal op Zuid"aan het Afrikaanderplein.
De tentoonstelling zelf: "Echte Rotterdammers" is een teleurstelling. Bij binnenkomst heb ik al meteen het gevoel in het depot van het museum terecht te zijn gekomen. Op lelijke stellingen staan de spulletjes van het museum schijnbaar lukraak opgestapeld. Als snel blijkt dat keurig per thema gebeurd te zijn, maar dat doet aan de rommelige totaalindruk niks af. Iemand heeft bedacht dat je op aanraakschermpjes teksten beter tot je neemt dan met een kaartje bij het voorwerp. Ik weet het niet hoor, het zal wel.
Het thema is zo wijdlopig dat Museum Rotterdam haar totale collectie had kunnen uitstallen, alles heeft wel iets met Rotterdam te maken, nietwaar.
Dat de sportafdeling (waar overigens verwijzingen naar Sparta en Feijenoord ontbreken! een muur heeft opgebouwd uit kratjes Heineken mag een pijnlijke misser genoemd worden. Feijenoorders drinken uit principe geen bier uit 020, toch?
Weinig tot niks over actuele kwesties. Het overlijden van Pim, dat door Rotterdam op wel een heel indringende wijze werd beleefd, ja zelfs de opkomst van een nieuwe politieke stroming een extra zet gaf, wordt niet gememoreerd. Te politiek misschien, daar is Museum Rotterdam toch niet bang voor? O  toch wel? Wel veel plichtmatig multiculturalisme. De afdeling jeugd toont een paar fraaie foto's van gabbers, maar verder was de eerdere expositie van hetzelfde Museum over Roffa 5314 in Het Gemaal tien keer beter.
Laten we maar vaststellen dat Museum Rotterdam zich verkeken heeft op de breedte van het onderwerp. Er had veel gerichter toegewerkt moeten worden naar een deelthema dat met de stad verbonden is. Ondanks al die honderden fotootjes van Rotterdammers met flauwe tekstjes of die honderd modepoppen met alle kledingstukken die in het magazijn voorradig waren.

donderdag 31 oktober 2013

Belgen pushen de kunst in Beijing



Donderdag 31 oktober,

De laatste volledige dag in China breekt al weer aan. Het is omgevlogen! Om het geheel een feestelijk tintje te geven is vandaag de smog weer neergedaald over de hoofdstad van China. In de ochtend valt het nog wel mee, maar ‘s middags wordt de zon dunner en de lucht dikker. Het aantal mondkapjes op straat neemt rap toe.
In de nog zonnige ochtenduren kiest Jur voor lang uitslapen en ga ik de Hutongs in, de (volgens de Lonely Planet) voor het centrum van Beijing kenmerkende kleine straatjes, waar de mensen nog down to earth wonen in plaats van in gestapelde hoogbouw. In de Hutongs woonden vroeger juist de hooggeplaatsten, zodat er heel wat oude ommuurde complexen te vinden zijn die echter helemaal zijn volgebouwd met rommelige schuurtjes en vertrekken; als je niet beter wist zou je dit de bidonvilles van Beijing noemen. Maar niemand loopt te bedelen of zielig te doen en men lijkt gelukkig met zijn bestaan hier. Ze zijn behoorlijk in opkomst bij de toeristen, die straatjes, dus overal zie je verbouwingsactiviteiten. Tussen de armoedige woninkjes duiken steeds meer sjieke restaurantjes en kekke zaakjes op. Over enkele jaren zijn deze buurten, vrees ik, voor een groot deel onherkenbaar veranderd. Maar nu kan ik nog uren dwalen en bijvoorbeeld stuiten op een theatercafé dat zo uit Nederland lijkt te zijn weggewandeld. Niet dat dát nou zo ontzettend authentiek is, maar de sfeer is goed.
Aan het eind van de wandeling beklim ik de steile trap van de Drum Tower, waar elk uur inderdaad door een paar man vrolijk op enorme trommels wordt geramd, weer eens wat anders dan klokgelui. Vanaf de toren krijg ik een goed beeld van de smog die op Beijing is neergedaald. Verder dan een kilometer kun je nauwelijks kijken.
In de middag gaan we ondanks dat toch maar eens kriskras met de fiets door de stad. Nu zien we pas hoe ontzettend groot Beijing is. We willen naar een kunstenaarscentrum in het noodoosten en doen daar vanuit het centrum ongeveer een uur over. Ook valt de enorme drukte op die tegen het eind van de werkdag alsmaar groter wordt. Tegen de tijd dat we terug gaan staat overal het verkeer vast. Dat verschilt niet zozeer met Nederland op hetzelfde  tijdstip, maar hier toetert iedereen er lustig op los, dus het geeft een gezellige kakafonie, zo’n rij auto’s.
Het kunstenaarsgebied is veel uitgebreider dan in Sjanghai en ook veel drukker. In de gids was ons al voorspeld dat het kunstklimaat in Beijing veel levendiger is dan in Sj. Niet zo gek in een stad met 80 universiteiten! Galleries worden afgewisseld met trendy restaurants en allerhande designachtige winkels. Wel is opvallend dat commerciële rotzooi en echte kunst hier makkelijk samen gaan. Buiten het Ullens Centre of Contemporary Art staan de verkopers met allerlei prullaria pal voor de deur. Dat UCCA trouwens blijkt opgezet door het Belgische paar Ullens, dat blijkbaar én veel geld én veel liefde voor de Beijingse kunstscene heeft.  Wel wat zuur voor een ijdeltuit als ik is dat de dame achter de kassa mij onmiddellijk  boven de 60 inschat. U mag gratis naar binnen, meneer. Mmmm. Jur geeft zich voor student uit dus die mag ook voor niks. We maken onder andere een live performance mee waarbij het publiek in het stikkedonker a cappella muziek mag staan maken. Ik kom daarachter door een flitsfoto te nemen, wat mij meteen op een reprimande van het personeel komt te staan. Jur, als rasechte theaterman voelt zich gegrepen en staat in het stikkedonker ritmisch mee te bloepen en te sissen.
Op de terugweg banen we ons met onze fiets soms met moeite een weg door plots afslaande auto’s, steeds grotere stromen voetgangers en alsmaar aandikkende files en dito lucht. Maar Jur blijkt net zo’n feilloze oriëntatie te hebben als zijn vader. We komen, zelfs met het nemen van enkele andere straten, zonder mankeren weer precies bij ons achteraf in een steegje gelegen hotel aan. Je kunt ons rustig overal ter wereld neerzetten, we vinden de weg altijd terug. Zoveel is zeker.
We stellen ons beeld van Beijing nóg een keer bij. Zelfs op een donderdagavond lijken in sommige straten alle restaurants zonder uitzondering helemaal vol te zitten. Zelfs met een temperatuur van niet meer dan een graad of tien eten veel mensen buiten onder de rode lampions, die in een van de straten over zeker twee kilometer lengte hangen.
Als we later op de avond naar een jazzclub gaan lopen we overal Haloween vierende jongeren tegemoet. Dat Amerikaanse feest heeft, inclusief de pompoenen met een lampje er in, ook hier behoorlijk wortel geschoten. Als we aankomen bij de jazzclub dat aan een meertje ligt, schalt overal muziek over het water. Bij nader inzien is Beijing toch best een gemoedelijke stad.
De jazz is aardig maar het publiek blijft gewoon doorkletsen, dat viel ons in Sjanghai ook al op. Tegen het eind van het concert is het zaaltje vrijwel leeg. Dus wij gaan ook maar, per slot is morgen vroeg dag als we op tijd in het vliegtuig willen zitten. Vaarwel China.


woensdag 30 oktober 2013

“Brake Cabbage Hare” toch niet zo moedig!


Woensdag 30 oktober
We gaan opnieuw naar het Tienanmin plein. Dit keer mogen we er wel op. Het is weer een zonnige dag, wederom weinig te merken van de smog. Misschien was die eerste dag bij nader inzien toch gewoon een mistige dag, zoals wij die ook wel eens hebben.

Het plein is zo groot als uit alle afbeeldingen blijkt. Er lopen veel mensen rond met een bruinverbrand gezicht, een teken dat het veelal toeristen zijn uit het onmetelijke platteland van China. Die ogen toch anders dan de modieuze types uit de grote stad. Ik had gehoopt op een bezoek aan de Grote Zaal van het Volk waar 10.000 afgevaardigden in kunnen, maar helaas, er staan allemaal hekken voor. Net zoals voor het mausoleum van de Grote Roerganger. Waarschijnlijk zijn  dat de naweeën van de Oeigoerse aanslag van enkele dagen geleden. We komen in ieder geval nergens binnen. Wel aan de overkant, met de stroom mensen mee, onder het portret van Mao door, naar de Verboden Stad.

Voordat je bij de eigenlijke Verboden stadspoort bent ben je al twee muren gepasseerd en zeker een kilometer verder. Daarna ontrolt zich een schouwspel dat we allemaal al kennen uit de film van Bertolucci, “The last emperor”. Tempelhal na tempelhal, hoe fraai versierd ook; op het eerste gezicht telkens hetzelfde, alleen de omvang neemt toe naar mate we meer achter in het enorme complex komen. In elke hal staat in het midden een afzichtelijke troon. Wat moet die keizer zich vroeger ellendig en alleen hebben gevoeld. Eentje heeft ooit de inscriptie achter zijn troon laten aanbrengen: “Doing nothing”. De keizers leidden in deze ommuurde omgeving eigenlijk een ontzettend geïsoleerd bestaan. De tuin aan het eind is gelet op de rest van het complex lullig klein en zal de behoefte aan een verblijf in de vrije natuur niet hebben gestild. In de laatste gebouwen zaten de ministers, de eigenlijke machthebbers die de keizer vanzelfsprekend precies influisterden wat hij wilde horen. Wie de toorn van de keizer opriep werd onthoofd, het was dus een kwestie van behoedzaam opereren voor de diplomaten.
In 1912 kreeg, zoals de film van Bertolucci ons leert, de laatste keizer van Sun Yat Sen de wacht aangezegd. Na de tweede wereldoorlog wist de slimme Zhou En Lai, nadat het complex als een wonder aan het geweld van de Japans Chinese oorlog tussen 1934 en 1940 was ontsnapt,  de Rode  Gardisten ervan te weerhouden om het hele complex plat te branden; heel in de verte hoorde hij al het getinkel van de Yankee Dollar.
En het moet gezegd, als je al die toeristen wegdenkt blijft een prachtig, harmonisch vormgegeven complex van gebouwen en pleinen over. De mens staat niet centraal, elke afbeelding van een mens ontbreekt. De fictieve draak zie je overal, evenals andere fantasiefiguren, maar een afbeelding, zelfs van de keizer, ontbreekt waar dan ook. In die zin zijn er overeenkomsten met de formele vormgeving van de Islam. Maar een verwijzing naar welke godsdienst dan ook ontbreekt ook. Het complex kent, voor zover ik kan nagaan, geen gebouwen met een religieuze betekenis. Die vind je wel in andere complexen, waar de keizer bad om een goede oogst en goed weer.
Om het gehele complex goed te bekijken heb je eigenlijk een volle dag nodig, maar de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat ik na drie uur sloffen bek af ben. Jur heeft het eigenlijk van meet af aan al gehad, hij heeft het in het geheel niet op dergelijke massaal bezochte attracties. En natuurlijk denkt hij ook weer het zijne van mijn eindeloze gefotografeer; ik heb weer een stevig pak ansichtkaarten in mijn Kodakje opgeslagen.
Omdat het pas half vier is hebben we nog tijd genoeg om naar het gebouw van Rem Koolhaas te gaan, dat hij heeft ontworpen voor de Chinese radio en tv. Helaas blijkt er een metrostation opgeheven of gewoonweg niet te zijn en moeten we stevig doorlopen naar het volgende. Ik begin nu toch echt heel moe te worden. Maar we zetten door.
De schepping van Koolhaas blijkt in werkelijkheid nog veel spectaculairder dan we op de foto’s reeds vermoedden. Het wordt me nu duidelijk waarom het gebouw van de Beijingers de naam “de onderbroek” heeft gekregen. Vanuit een bepaald perspectief is het inderdaad de wat rafelige onderkant van een zittende figuur met de benen wijd. Hulde aan de autoriteiten van Beijing dat ze dit project hebben aangedurfd. Het slaat alle andere architecturale scheppingen die we zagen (en dat waren er heel veel) met straatlengten. Dit is nu echt een gebouw met een hoge “Wow-factor”. Het valt ook op hoeveel Chinezen het gebouw  vastleggen. Bijzonder gedurfd is de bijna achteloze wijze waarop Koolhaas op het gebouw een bepaald niet regelmatige verlopend ruitjespatroon heeft aangebracht. Het lijkt of een vlotte schets uit de losse pols is vastgelegd in duizenden tonnen staal, beton en glas. Dat noem ik nou eens lef hebben, zowel van de kant van de schepper als van de opdrachtgever.
Helaas is ook dit gebouw weer omgeven met een hoog, puntig hek en talloze camera’s. Revolutionaire groeperingen hebben het altijd eerst voorzien op de tv studio's niet waar? Nou, die komen er hier in de schepping van Rem echt niet in. Maar had hij als aanhanger van westerse vrijheden niet moeten bepleiten dat het gebouw op een of andere manier publiek toegankelijk zou zijn? De grote Rem Koolhaas (door Jur consequent Brake Cabbage Hare genoemd) is even dienstbaar geweest aan zijn opdrachtgever als elke doodnormale architect. Laat dat even worden vastgesteld.

Liever geen groepsreizen meer


Dinsdag 29 oktober

 
We stellen ons sombere beeld van Beijing vandaag wat bij. De smog blijkt geheel verdwenen, de gehele dag is de lucht staalblauw, wel voor het eerst hier in China. De stad oogt ineens een stuk kleuriger, maar het blijft in vergelijking met Sjanghai toch een wat sjofele stad.

Vandaag gaat het in een klein busje met nog een andere reisgenoot, miss Bel uit Israel; een Ethiopische Jodin van geboorte, en een reisgids naar de attractie waarvan Grote Roerganger Mao eens zei: “Je bent geen man als je niet eens de Grote Muur beklommen hebt”. En wel, mannen zijn we. Dus gingen we vandaag richting “het enige bouwwerk dat vanaf de maan zichtbaar is” (Neil Armstrong). Dat het ding inderdaad van de maan af zichtbaar is geloof ik voor geen meter, want toen we eenmaal bovenop stonden en we de muur inderdaad tot in de verte konden zien kronkelen over de bergen waren het nog maar dunnen lijntjes. Hoe moet dat dan vanuit de ruimte te zien zijn? Enfin, de tocht er naar toe, inclusief alle toeristische rimram als een bezoek aan een jadebewerkerscentrum, een zijdespinnerij en een theeschenkerij, was toch  de moeite waard. Hoe hoger je komt, hoe minder toeristen je ziet. Na een uur klimmen ben je alleen met, ja… met jonge meisjes, want die kunnen met hun dunnen lichaampjes blijkbaar het makkelijkste boven komen.

Onderweg loop je alle nationaliteiten tegen het lijf. De Grote Klim verbroedert alleszins. Ineens sta ik arm in arm met een Chinees op de foto, of met twee Russische vrouwen (“you’re such a handsome man, waarvan akte!!), of met een jongen uit Zuid Korea die onmiddellijk wist wie Guus Hiddink was.

Het uitzicht is majestueus, elk cliché rondom de Muur wordt op deze strek bewaarheid: plooiende bergen, robuuste wachttorens en vooral, steile, soms manshoge trappen. Ik kom er tegenop maar hoe dat die kleine Chinezen lukt is me een raadsel, die moeten telkens een kwart van hun lichaamslengte overtillen.  Zoals altijd houden Jur en ik onze eeuwige competitie tot bovenaan vol.  De 26 jarige zoon weet zijn 63 jarige vader enkele tientallen meters voor te blijven, maar het gaat ook bij hem niet van Jetje stel ik tot mijn genoegen vast . Onze mede passagiere in het busje, Bel uit Israël,  die nog zo gezegd heeft dat we haar niet alleen mogen laten, is natuurlijk in geen velden of wegen meer te bekennen. Op de terugweg raak ik op mijn beurt verdwaald tussen de vele parkeerplaatsen en kom ik zodoende een half uur te laat terug bij het busje; de gids kijkt “not amused” en brengt ons niet naar de wel in de aankondiging beloofde Mingtombe. Nee, groepsreizen, ook al zijn ze nog zo klein (deze bestaat uit 3 personen), is niks voor mij. Net zo min als voor Jur, daarin zijn we precies hetzelfde. Blij dat het tot deze ene dag beperkt blijft.

De thee schenkende dame tijdens het verplichte bezoek aan een theewinkel kijkt bijvoorbeeld heel chagrijnig als ons groepje van 3 niet onmiddellijk staat te popelen om  na haar ellenlange uiteenzetting over 12 jaar oude Chinese thee, goed voor de spijsvertering en de bloedsomloop, die voor 20 euro per pakje aan te schaffen. Bel laat  zich door haar boze blikken alsnog omkletsen, maar wij stugge ollandels uit Luttelda (Rotterdam) houden ferm de portemonnee gesloten. Ergens anders doe ik overigens wel een aankoop maar dat ga ik hier voor het thuisfront niet verklappen.

Na vanavond stellen we het beeld aan Beijing nog meer bij. Het blijkt op sommige plaatsen wel degelijk een frivole stad, althans in die ene wijk die als uitgaanswijk geldt en waar wij vanavond Pekingeend aten in een door de Lonely Planet aanbevolen maar toch vrij stil restaurant. In de buurt zijn veel mooie winkels te vinden met westerse merken en tevens een straat die Jur deed denken aan het Leidseplein, vol  lawaaierige bars. Een straat verder werden we vrij hinderlijk door allerlei lieden uitgenodigd om in hun titty bar naar óf slechte live bands óf paaldansende meisjes te komen kijken.  We doen het niet omdat we geen zin hebben in biertjes van 10 euro per stuk. Het ziet er van buiten af trouwens erg leeg uit op zo’n dinsdagavond.  De metro is om 11.00 alweer dicht; toch wel een probleem , dat vroege naar bed gaan van die Chinezen. Maar een taxi is snel gevonden.

 

 

 

dinsdag 29 oktober 2013

Nooit meer naar KFC!


Maandag 28 oktober,

 
Dat hebben wij natuurlijk weer. Komen we na vele duizenden km reizen eindelijk aan op het Tienanminplein, wordt het onmiddellijk schoongeveegd. Als we op het plein aankomen zien we in de verte de mannen in uniform de menigte al onze kant opdrijven. Een kwartier later staan we ergens ter hoogte van het Mausoleum van voorzitter Mao achter een hek. Een Chinese variant van Karsten B. met de Suzuki lijkt de oorzaak. Enkele doden en vele tientallen gewonden zijn gevallen toen een half uur voordat wij het plein betraden iemand met een jeep op het publiek inreed. Ik realiseer me ineens dat we door Jur’s  getreuzel vanmorgen drie kwartier later vertrokken dan ik eigenlijk van plan was. Dat blijkt achteraf dus een goede samenloop van omstandigheden.

Beijing is totaal anders dan de voorgaande steden. Waren Hongkong en Sjanghai op bepaalde manieren heel westers  en frivool, Beijing komt over als een oude, stoffige stad waar ook de mensen stoffig en ouder ogen dan elders. De stad is slordiger, staat vol met Stalinistische monsters van gebouwen en als de avond invalt is het overal stikdonker. De stadsverlichting is schaars. Winkeltjes van de meest uiteenlopende soort, van enigszins luxe tot rommelig en slecht verlicht, staan overal langs de wegen gestrooid. Er is geen peil op te trekken in wat voor een wijk je loopt. We gaan ’s avonds naar een filmcomplex dat ingeklemd ligt tussen een aantal stegen en schuin tegenover een ijzeren constructie die me nog het meest doet denken aan een afvalverbrandingsinstallatie inclusief geur en lawaai die daar bij horen. Terwijl we in H. en Sj. op goed geplaveide straten liepen moet je hier bij elke stap goed uitkijken waar je je voeten zet. Jur omschrijft de stad als depressief, ik zou het eerder sinister willen noemen. Nee, ons hart heeft Beijing deze eerste dagen nog niet gestolen.

De smog, dat is het eerste dat ons ’s ochtends op weg naar Tienanmin opvalt, is om te snijden. De overkant van de straat oogt al een beetje troebel. Een kwart van de stad loopt met mondkapjes voor. We lopen door de ambassadewijk waar nors kijkende agenten vanaf verhoogde plateautjes ons argwanend aankijken als we langzaam doorlopen langs de met stevige pinakels voorziene toegangspoorten. De Nederlandse ambassade blijft achter een steviger muur en enkele ijzeren deuren vrijwel onzichtbaar, alleen het groene dak kunnen we zien. Nee, geen stad van hupsakee, dat is wel duidelijk.

Nu we het Tienanminplein niet op kunnen moeten we een enorme omweg maken om bij de Verboden Stad te komen. Onderweg worden we door enkele Chinese meisjes aangesproken die ons spontaan uitnodigen om met hen mee te gaan. Dat doen we toch maar niet, die spontaniteit komt ons enigszins verdacht over, het is nl. al de tweede keer dat ons dit overkomt. Westerlingen hebben veel geld, zo denkt menige Chinese dame van niet geheel onbesproken komaf. Althans dat is mijn interpretatie. In het westen overkomt mij dit nooit. Maar het kan natuurlijk ook aan mijn ongelooflijk attractieve zoon liggen natuurlijk.

Bij de Verboden Stad vangen we al  evenzeer bot. Je kunt het park wel in maar de gebouwen niet, die worden ’s maandags schoongemaakt. Ik begin nu echt wanhopig te worden; een hele dag lijkt naar de kloten te gaan. Dan spreekt ons een goed Engels sprekende uitgesproken nicht aan. Of we zijn schilderijen even willen komen bekijken en vooral met de vingers willen betasten: zijdeverf heren!. Als ik hem, om hem elke illusie te ontnemen, onthul dat wij vader en zoon zijn, stoot hij me ginnegappend aan met: “O, I thought you were brothers, hahaha”.  Een charmante nicht, dat wel. Hij smeert ons wel een busreis naar de Muur aan. Morgen om 7.30 op. Ik zie Jur helemaal ineen krimpen.

We moeten ongelooflijke stukken lopen om hier ergens te komen. Ook onder de grond van de ene naar het andere metrostation is het soms meer dan een kwartier sjokken. Ik wordt moeier en moeier. Beginnen de jaren nu toch een woordje mee te spreken?

We komen uiteindelijke uit bij de Hemelse Tempel, een toch wel fraai complex van tempels, waarin vroeger de keizer om vergiffenis kwam vragen om de fouten van zijn volk (jaja!) en kwam bidden om een goede oogst. Het is er ongelooflijk druk, maar de pleinen waarop de cirkelvormige houten pagodes zich bevinden zijn dermate groot dat het nauwelijks deert. 

We lopen en we lopen maar en eten overdag eigenlijk nauwelijks wat, we komen als magere latten terug. We hebben zo’n honger dat Jur vindt dat we bij de Kentucky Fried Chicken moeten gaan bunkeren. Ik protesteer niet eens. De rechtvaardige God straft onmiddellijk want de dubbele chickenburger met zuurzoete saus die Jur heeft besteld smaakt zo ongelooflijk smerig dat hij plechtig verklaard nooit meer bij KFC binnen te stappen. Prima. Ik hou me bij een keurige kleine burger zonder poespas die wel te eten is. En een ijsje toe, dat dan weer wel, want die heb je in China verder nergens.

Aan het eind van deze vermoeiende dag gaan we nog naar een lekkere ordinaire actiefilm van Amerikaanse makelij, dus we kunnen even hard meelachen als de Chinezen.

 

Eindelijk eens een dag met niks


Zondag 27 oktober,

Voor diegenen die mijn verhalen trouw lezen maar ze eigenlijk toch wel te lang vinden heb ik een plezierige mededeling. Vandaag hebben we weinig beleefd, anders dan 5 uur lang in een trein gezeten die met een kruissnelheid van 304 kilometer door het volkomen vlakke landschap van China reed ; heel veel steden, heel veel (vaak leegstaande) hoogbouw (volgens mij is de vastgoedbubbel hier stevig in de maak), daartussen alleen maar landbouwgebied, net zo gecultiveerd dus als Nederland deze 1200 kilometer. Ik hou het dus kort (al was dit toch weer een lang zin).

De trein zelf was keurig, net zoals die van Hongkong naar Sjanghai, nog iets mooier zelfs en hij reed harder. Verder valt er niets over te zeggen. Veel tijd om vast te bijten in het eerste boek van Donna Tart, “de verborgen geschiedenis”, waar ik nog niet echt van ondersteboven ben (ben ik vrijwel nooit van Amerikaanse romans; ik vind ze te tv serie achtig; te “gemaakt” met zeer uitgebreide persoonsbeschrijvingen van mensen die ik niet ken en eigenlijk ook niet hoef te kennen. Vreemd dat ik daar in Nederlandse romans minder last van heb; daarin gaat de schrijver doorgaans iets rechter op zijn/haar doel af. Geef mij dan toch maar een stevige biografie van iemand die echt heeft bestaan of anders een boek met uitgesproken mooie taal (Jeroen Brouwers, Tom Lanoye, Umberto Eco), dat is dit ook niet).

Het station in Beijing (waar het behoorlijk fris is, ik denk een graad of 10) is enorm, maar dat gold ook voor de andere grote steden waar we langs kwamen. Het is weer even druk als in Sjanghai  en Hongkong. Verschil in uiterlijk kunnen we deze keer niet vaststellen. Ons hotel ligt in een achteraf steegje waar je normaal gesproken nooit in terecht zou komen maar ziet er met al die rooie lampionnen voor de deur wel gezellig uit. De hotelkamer had in het China van voorzitter Mao niet misstaan, Spartaans kaal met een klein raampje op een parkeerplaats. Veel kleine, viezige eettentjes in de buurt, of we het dus gaan overleven de komende dagen valt niet met zekerheid te zeggen.

zaterdag 26 oktober 2013

In China mag meer dan we dachten, maar ze sporten minder dan we dachten



Vanmorgen heb ik alvast de treinkaartjes voor Sjanghai – Beijing gekocht. Een traject van zo’n 1200 kilometer, waar de ultra snelle trein toch maar 5 uur over doet. En en passant neemt hij dan ook nog de twee langste bruggen ter wereld mee, eentje van 165 km en een van 114 kilometer (check: http://en.wikipedia.org/wiki/List_of_longest_bridges_in_the_world). Ook hierin is China weer het land van de overtreffende trap. Zo bivakkeren we nu al dagenlang in een stad die meer inwoners heeft dan heel Nederland, nl. 20 miljoen. Op zo’n zaterdag als vandaag kun je vaststellen dat de metro van Sjanghai zijn capaciteitsgrenzen begint te bereiken. Hoewel, als alle Chinezen nou eens zouden besluiten om eens de trap te nemen in plaats van de roltrap, dan zou het bij die trappen wat minder dringen zijn. Dat valt trouwens toch ook op. Chinezen zijn geen sporters, al doen al die honderden medailles tijdens de Olympische Spelen anders vermoeden. We komen in de miljoenstad nauwelijks trimmers tegen. Maar ja, wie hier in de grote steden gaat joggen heeft na 10 kilometer wel genoeg smog voor een pakje sigaretten in zijn longen. Al moet gezegd: in Sjanghai ziet de lucht er veel frisser uit dan in Hongkong. Dus blijft onze constatering staande, Chinezen hebben een hekel aan trappen lopen en joggen. Fitness scholen zien we onderweg ook nergens, ja, in het World Trade Center in Hongkong zat er een, maar wie weet sporten daar alleen maar westerlingen.
Maar er zijn ook geen café’s of andere uitgaansgelegenheden. Feesten en beesten lijken ze dus ook niet te doen.  Jur kon met veel zoeken 2 danceclubs vinden en heeft ze beiden bezocht (de oude vader bleef een boek lezen op de hotelkamer). Eentje liep om 2.00 uur ’s nachts al leeg en de andere zat vol met nogal wat oudere heren en dames van twijfelachtig allooi. Dat zijn toch “achter het ijzerengordijn-achtige taferelen, nietwaar? De metro is trouwens na 22.00 uur uitgestorven en om 24.00 gaat het toegangshek dicht. Wat grote stad? Wat nachtleven? Een Chinees lijkt zeer vroeg op te staan en vroeg naar bed te gaan. Iets van de socialistische heilstaat is in het gedrag nog wel te herkennen.
Maarrrrr, er mag veel meer dan je denkt. ’s Middags gaan we op bezoek bij hét kunstenaarscentrum van Sjanghai, M50. Aldaar vallen we binnen in een receptie met extra vagant geklede modellen die rondom schilderijen gaan staan met wel zeer openlijke homo-kunst. Ach had ik nu mijn snoertje van mijn fototoestel maar niet vergeten. Als zulke expliciet geschilderde mannensex mag, ja, wat mag er dan eigenlijk niet begin je je af te vragen. Er was geen inval vanwege de autoriteiten, niemand werd aangehouden en de ambiance was die van een westerse art gallery, inclusief wat Jur noemt: “moeilijk hippe mensen” . Even verder maakte een kunstenaar  “Facebook-kunst” terwijl Facebook als zodanig niet toegankelijk is. Ook daar mocht het van de Chinese overheid. Maar naar You Tube kijken mag weer niet. Kortom, ze weten het eigenlijk zelf niet en ik vermoed dat alle hocus pocus over een paar jaar achter de rug is.
M50 onderscheidde zich in niets van wat in kunstkolonies bij ons aangetroffen wordt, misschien  iets beter verkoopbare kunst dan je hier ziet, maar de kwaliteit viel in het geheel niet tegen. Geen “derde wereldkunst” of kunst die uitgesproken esthetisch wil zijn. Een enkele kunstenaar legt zelfs een politieke boodschap in zijn werk, zoals een portret van voorzitter Mao zonder gezicht, of een reeks huilende kinderen als protest tegen een schoolsysteem waarbij jongeren 14 uur per dag verplicht op school moeten verblijven. En laten we nou eerlijk zijn, kunst die niet voortdurend een politieke boodschap wil uitdragen ervaar ik na jarenlang museumbezoek in Nederland langzamerhand weer als een verademing.
In de avonduren bestellen we in een restaurant waar je alleen maar kleine hapjes kunt krijgen zo veel, dat het bijna niet meer op één tafel past. Daaronder:  tofu in pittige saus, sperzieboontjes met kruidige aubergine, garnalen met onduidelijk vieze brokken (cassave of zo iets), gebakken rijst met pinda’s en bief, paling met aubergines, een schaal met kool in currysaus en pittige aardappeltjes. We hoefden gezamenlijk maar 15 euro neer te tellen en konden lang niet alles op. Maar onze waardering voor de Chinese keuken groeit met de dag (behalve die brokken glazige cassave dan).

vrijdag 25 oktober 2013

vervolg Sjanghai


Even iets rechtzetten, misschien heb ik gisteren de indruk gewekt dat het er hier in Sjanghai overal zeer gelikt en uiterst westers uit ziet. Dat geldt zeker voor de winkelstraten maar niet voor de straatjes daartussen. Daar zie je vaak het oude China: uitgesproken rommelige pandjes met overal rotzooi. China heeft dus duidelijk twee kanten, de jonge, dynamische, internationale kant en de kant van de oudere, traditionele Chinezen. Daar zitten ook de eettentjes waar we tot nu toe geen stap over de drempel gezet hebben. Ze ogen vettig en vies en het stinkt er erbarmelijk. Die slaan we dus tot op heden over. Als het er van komt en we overleven het horen jullie er van.
Vanmorgen laat ik Jur lekker uitslapen en ga ik alsnog een bezoek brengen aan de residenties van Sun Yat Sen en Zhou En Lai, de laatste was de minister van buitenlandse zaken die de betrekkingen met het westen aanhaalde.  Beiden leefden in tamelijke sobere, maar toch mooi ingerichte villa’s.  De woning van Zhou En Lai werd door de geheime agenten van de Kwo Min Tang (de nationalisten van Tsjang Kai Tsjek die later naar Taiwan vluchtte maar in 1946 nog de macht had in Sjanghai) uit de tegenoverliggende woning voortdurend in de gaten gehouden.  Sun Yat Sen was voor 1900 nog ingenieur bij de spoorwegen, dus ik krijg ook een beeld van de ontwikkeling van de spoorwegen in het onmetelijke rijk. Het blijft me fascineren, mensen die vanwege hun uitzonderlijke kwaliteiten zich ontwikkelen tot leiders van miljoenen. Wat je ook tegen leiders kunt hebben; ze zijn er onvermijdelijk altijd. En deze leiders bevrijdden de bevolking van het feodale tijdperk van de keizerlijke dynastieën en stootten China op in de vaart der volkeren. Zie eens wat er van gekomen is in net iets meer dan 100 jaar! De grote sprong voorwaarts van voorzitter Mao is alsnog gerealiseerd (alleen precies niet op de manier die hij voor ogen had (en ook niet voor iedereen, zie hierboven)). Terwijl Mao een anti intellectuele boerenleider was, waren Sun en Zhou wel echte intellectuelen. In een vitrine wordt als een van de boeken die Sun las een verhandeling getoond over moderne filosofie van Bertrand Russell.
Eindelijk lukt het me dan toch om aan een ATM 1000 Yuan Remninbi te ontfutselen en kan ik een jus met een bananencakeje naar binnen werken, nog liever even geen dumplings o.i.d.
In de middag gaan we samen naar de Yu tuinen. Het is eerlijk gezegd Volendam op zijn Chinees. De tuinen zijn prachtig aangelegd, vol met bonzai bomen en prachtige houtgesneden oude pagodes, maar het aantal toeristen stuit met name Jur tegen de borst. Hij noemt mijn gedrag hét voorbeeld van de Modeltoerist: de Registrator. Ik kan niet ontkennen dat een reis voor mij niet geslaagd is als ik niet thuiskom met enkele honderden foto’s als ansichtkaarten. Ik registreer inderdaad nauwgezet waar ik geweest ben. En als ik weer thuis ben draai ik zo’n lichtbeeldenshow ook meerdere malen op mijn flatscreen af, het liefst met passende muziek er onder. Is allemaal waar. Vind ik heerlijk. Ik laat me door Jur dus ook niet tegenhouden en fotografeer er lustig op los. Helaas  kan ik er vanwege het ontbreken van mijn snoertje hier niets van tonen. De foto’s die op faceboek mijn aankondigingen versierden waren van Google Images geplukte foto’s. Dit voor degenen die me complimenteerden met de fraaie opnamen van de smog in Hongkong!!
Ik vergat nog te melden dat café’s en bars in het stadsbeeld van Sjanghai en Hongkong volledig ontbreken. Ik telde er in Sjanghai tot nu toe welgeteld 3. In één ervan hebben we dure biertjes gedronken.  Jur, de dokter, doceert dat het Chinezen minder ethanoldehydrogenaze in hun mik hebben dan westerlingen: een stofje dat in je bloed alcohol afbreekt. Daardoor worden ze heel snel dronken of ziek van alcohol. Wat ze dán innemen om een beetje tipsy te worden is onduidelijk; de opiumtijd is duidelijk achter de rug en andere drugs zijn streng verboden.  Wat trouwens ook opvalt is (afgezien van de rommelige steegjes en huisjes)dat de binnensteden brandschoon zijn. Nergens een sticker, een mopje kauwgum of graffiti. Volkomen afwezig. De Chinezen zijn vreselijk gedisciplineerd, misschien mede bevorderd door de grote hoeveelheid geüniformeerde toezichthouders op straat. Wie hier de regels overtreedt, zo denk ik, kan een fikse straf tegemoet zien in – wie weet – een onherbergzaam oord ergens ver weg in west of noord China. Anders kan ik niet verklaren waarom van een opstandige jeugd op geen enkele manier iets blijkt.
In de avonduren naar het hypermoderne Pudong aan de overkant van de Huangpu rivier. Jur maakt zijn oude vader wijs dat we met een pontje over moeten omdat de rivierbodem te slap was om er metrolijnen in aan  te leggen. Tot mijn verbazing zie ik, als we de metro uit zijn op weg naar de ferry, de enorme, kermisachtig oplichtende gebouwen steeds dichterbij  komen zonder dat we een ferry zien. Het lijkt verdorie wel of we al aan de andere kant zijn, zeg ik, zo dichtbij lijken die gebouwen te staan. Is ook zo, schatert Jur, natuurlijk ging er wel een metrolijn naar de overkant . Studentenhumor.
Als we eindelijk oog in oog staan met de gebouwen van de Bund, maar dan aan de overkant, draait iemand om precies 22.00 uur alle lampen uit. Sjanghainese zuinigheid waar we in Hongkong niks van gemerkt hebben, daar blikkerde en flikkerde alles door  tot in de kleine uurtjes.