Totaal aantal pageviews

zaterdag 30 juli 2016

Hoe de Noren de Dutch disease wisten te voorkomen

Zaterdag 30 juli, rustdag in Stavanger
Hoe krijg ik het toch telkens weer voor elkaar. Na een droge dag slenteren in Stavanger wordt ik op de weg terug naar de camping overvallen door een plotse plensbui. Zonder de fiets vandaag aangeraakt te hebben kom ik weer even kletsnat binnen in het Hostel als gisteren. Nog ‘e’en nachtje om mijn schoenen en deze keer lange broek opnieuw droog te krijgen.
Ik was in het voorjaar ook al met H. in Stavanger, dus de stad heeft nu zijn betovering verloren. Ik vind het nu eigenlijk een vrij rustig stadje, maar wel met mooie musea. Een ervan , het MUST ( Kunstmuseum Stavanger), dat op een steenworp van het hostel in hetzelfde park ligt, vereer ik met een bezoek. Hele moderne kunst;levensgrote tekeningen van Jeroen Bosch achtige wezens die of voorzien zijn van flaporen of geweien, vele met een sigaret in de mond en een jachtgeweer onder de arm. Werkelijk puntgaaf zijn de opengewerkte weefwerken uit de jaren dertig van ene Frida Hansen. En er is zowaar ook een videowerk te zien van Bill Viola, die je overal tegen komt. Dan naar het centrum op zoek naar mijn rugzakje dat ik gisteren ergens heb laten staan. Niemand heeft iets gevonden. Behalve een oud brood, een zak pinda’s en een stelletje snoeren waar ik er genoeg van heb, zat er niet veel bijzonders in. Nou ja, mijn rode achterlampje voor in tunnels. Maar daar kom ik nu toch niet meer door heen op weg naar Bergen. Ik koop een betere nieuwe rugzak. Ik sta lang te aarzelen voor plastic overschoenen om mijn patta’s droeg te houden, maar ben toch niet bereid er 50 euro voor neer te tellen (de natte poten van vanavond had ik er toch niet mee kunnen voorkomen). Behalve het bier is werkelijk alles verschrikkelijk duur. Een ritje met de bus naar de stad, dat niet langer duurt dan 5 minuten, kost 5 en een halve euro. En lullige pizza met een frisdrankje 22,50. Het komt allemaal door de olie, leer ik in het imposante oliemuseum dat de gezamenlijke oliemaatschappijen in oliestad Stavanger hebben neergezet. Het nationale inkomen, waarvan van de opbrengst in een gegeven jaar maar 4 procent besteed mag worden aan de economie levert zo gigantisch veel op dat de inkomens naar verhouding gemiddeld het hoogste zijn van de hele wereld. En bovendien wordt meer dan 90 % van alle olieopbrengsten in Noorwegen in soort pensioenfonds gestopt, waardoor de Noren ook in de toekomst, als de olie-inkomsten gaan dalen, er warmpjes bij zitten met zijn allen. ‘We zorgen er hier wel voor niet te gaan leiden aan de “Dutch disease” ‘ wordt ergens gezegd. Daarmee wordt gedoeld op het in de ogen van de Noren verpatsen van de Nederlandse gasopbrengsten. De Nederlanders hebben van het gas niets in een fonds gestort. Tsja, iets om over na te denken. “ En we geven ook nog eens het meest uit aan ontwikkelingsshulp, nl. 1 % van het nationaal inkomen”, aldus het enigszins zelfgenoegzame betoog op de tentoonstelling. (Nederland heeft haar bijdrage van 0,7 procent onlangs naar beneden bijgesteld). Toch wordt ruiterlijk toegegeven dat met de winning van fossiele brandstoffen niet kan worden doorgegaan in dit tempo en dat moet worden overgeschakeld op herwinbare grondstoffen. En hoe moet het dan met de nog niet aangebroken gas- en olievoorraden? Daarover is het museum niet duidelijk. We moeten maar flink gas blijven verkopen, die kunnen dan de nog veel smeriger kolen vervangen, is de wat erg in het voordeel van de Noren uitvallende remedie.
Ik slenter nog wat door het oude wijkje met houten woningen dat aan de vele stadsbranden is ontsnapt en ga beginnen aan de wandeling terug om de dure bus uit te sparen. Met als gevolg het begin van dit verhaal.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten