Buurvrouw Ria met wie ik samen een moestuin ga beheren, zegt
me dat het beter is om de grond om te spitten met een riek in plaats van een
schop. “Dat voorkomt blokvorming d. Later moet je al die blokken weer fijn gaan
hakken”. Ik verwissel daarop de schop voor de viertand maar raak al spoedig met
dat ding verward in een bos wortels. Als gevolg daarvan steekt één tand spontaan
plots eigenwijs een andere kant uit en is het niet meer mogelijk het ding nog
in de grond te steken. Ik besluit de riek met de scheve tand in een bankschroef
te steken en voorzichtig terug te buigen. Met een droge knal breekt die tand na
enig gewrik af. Schuldbewust gaat de stadsman bij landman Kees, de
materialenman op Popkensburg, langs. Kees wenkt me om met hem mee te komen naar
de werkplaats. Hij zal mij met zijn grote ervaring op het gebied van
machinerieën en gereedschappen in de landbouw vertellen wat ik fout heb gedaan.
Hij pakt een riek en zet die niet zoals ik in een grote houten bankschroef maar
juist in een kleine metalen. Niet helemaal vastzetten aan het begin, zoals ik
deed, maar juist aan het eind, zodat het metaal meer speelruimte heeft om mee
te buigen . Kees buigt behoedzaam de
riek en: “knap”, met een even harde knal breekt ook zijn riek. Beteuterd
aanschouwt landman Kees zijn tot driepoot gereduceerde hooivork. Ik schiet in
de lach; een merkwaardige mix van opluchting en leedvermaak maakt zich van mij
meester. Moraal: zo veel verschillen stadse lui en boerenlieden nou toch ook weer niet.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten