Literatuur Rotterdam
20-7-2011
gelezen: De
louteringsberg van Marcel Möring
Marcel, onze voormalige
overbuurman op de Westersingel, kan schrijven; niet voor niets wordt hij
uitgegeven door de Bezig Bij, dat is op zich al een kwaliteitsgarantie. Met
zijn nieuwe dikke boek, de Louteringsberg, bewijst hij dat hij ook nog spannend
kan schrijven. Soms denk ik aan in een echte Wallander te zijn terecht gekomen.
Een man betrekt tesamen met zijn dochtertje een groot huis, een veel te groot
huis. Hij neemt een huishoudster aan die hij alleen met haar achternaam
aanspreekt. En waar is de vrouw van die man, de moeder van het kind?
Raadselachtigheid alom die in deze roman minutieus uiteen wordt gerafeld. Aan het
eind vallen alle puzzelstukjes op hun plaats en wordt deze eenzame, in zich
zelf gekeerde, verkilde man op zijn zelf verkozen berg daadwerkelijk gelouterd.
Het kán niet anders dan
dat Marcel Möring het voortdurend over zichzelf heeft. Hij doet dat superieur
maar ook genadeloos. De hoofdpersoon is beroemd geworden met één bij toeval
geschreven werk, daarna niet meer echt aan de bak gekomen; schuilt daarin niet
de tragiek van Möring zelf, die na zijn eerste werk (“Het Grote Verlangen”,
bekroond met de AKO literatuurprijs) nooit meer een echte klapper heeft gehad.
Ten onrechte overigens, hij kan zich meten met een Brouwers of een AFTh wat mij
betreft. Mét AFTh is hij een chroniqueur van zijn tijd (voor dat woord had ik
wél de spellingscontrole nodig, zeg), en mét Brouwers de genadeloze analist van
zijn eigen hebbelijkheden. Ik heb ervan genoten en verraad de afloop niet. Een
aanrader, ook voor diegenen die prachtige recepten willen opdoen, mooie
muzikale tips willen krijgen en een beeld willen van de babyboomer. Ook
interessant voor de kenners van de joodse riten en gebruiken; in veel van zijn
werken een terugkerend thema. Hier soms op encyclopische wijze door Kolpa
uitgelegd aan een vriend (dus de lezer) die weinig of niets van het jodendom
weet. Die uitleggerigheid is een beetje een naar trekje van Möring.
En, dat een man die Kolpa
heet, van joodse komaf is een half boek nodig heeft om te ontdekken dat hij
eigenlijk Polak heet vond ik wat overdone. Overigens was ik er zelf,
toegegeven, niet op gekomen, dat is ook weer waar.
Tjeu
Literatuur Rotterdam
1-8-2011
gelezen: dichtbundel
"Het hebben van schaduw" van Hester Knibbe
Hester Knibbe ontving al,
sinds haar debuut in ’82 de Herman Gorterprijs, de Anna Blamanprijs en in 2009
Adriaan Roland Holstprijs. Deze Rotterdamse dichteres mag zich dus tot de
gelauwerde elite rekenen. In haar nieuwe, onlangs op een Ram Horna-avond
gepresenteerde bundel: “Het hebben van schaduw” geeft zij weer veel
proeven van haar kunnen, soms in eenvoudige waarnemingen zoals een gedicht over
het blauw in de schilderijen van Monet, over een engelenbeeld dat op een
rommelmarkt terecht is gekomen en aan het eind van de dag onverkocht weer wordt
ingepakt, over een vogelteller van Rijkswaterstaat aan de slootkant. Maar aan
het eind in het slothoofdstuk van “Het hebben van schaduw” domineert een lang
gedicht naar aanleiding van het overlijden van haar zoontje op de leeftijd van
10 jaar. Een prachtig, ingetogen gedicht.: “Maar voor een goede/ comeback zal
ik mijn fiets van het slot moeten doen/ iPhone aanschaffen en in mijn kop zal
alles/ met alles weer feilloos dienen te kloppen. Maar gelukkig zijn er ook
opgewektere waarnemen zoals het lange “Taxi’s en tempels” dat leest als een
ongesorteerde diareeks van een reis naar Japan. De bermtoeriste die een
verwelkte bloem blijkt die somber is dat niemand hem/haar heeft aanschouwd
staat model voor de vele gedichten over het verval en ouder worden; een thema
dat bij deze alweer wat oudere dichteres vaak opduikt.
Tjeu
Literatuur Rotterdam
24-4-2012
gelezen: Kunst, staat en
markt van Hugo Bongers
In precies 214 alinea’s
(vreemd, geen pagina’s maar alineas en dan ook nog teruglopend geteld naar 1)
vertelt Hugo ons over wat hem de afgelopen jaren allemaal in de kunst geboeid
heeft. En dat is heel wat, en dan zijn de recente colleges die hij als lector
onder meer afstak in De Unie er nog niet eens bij opgenomen. Jammer, want die
had ik nu juist het liefst gelezen. Een boek in zeer heldere taal over niet
altijd makkelijke zaken. Hoe het heldere proza van Hugo verschilt van anderen
wordt duidelijk als hij het koeterwaals van cultuurfilosoof Paul Kuyers
citeert, dan gaat bij mij onmiddellijk het licht uit. Dus voortaan graag deze
mensen in jouw eigen woorden samenvatten Hugo!
De betekenis van de
voorkant van de publicatie wordt duidelijk als je het eerste stuk leest: de
opeen gestapelde kunstwerken refereren aan de opvatting van ene Luhmann die
stelt dat kunst een maatschappelijke deelsysteem is waarin kunstwerken op
elkaar reageren. Het ene kunstwerk bestaat dankzij het andere. De kunstenaar is
niet meer dan een doorgeefluik, een medium waardoor de autonome kunst zijn
eigen weg vindt. Ik was even bang dat Hugo, die uitvoerig op de op zich
interessante deelsystementheorie van de socioloog Luhmann in gaat, zich tot
deze steriele opvatting bekeerd zou hebben , maar gelukkig is dan niet zo.
Kunst wordt beoefend, zo stelt Hugo mij gerust, is de sociale praktijk.
Opvattingen van mensen: curatoren, kunstenaars, critici, doen er toe.
Maar de toeschouwer komt er wat mij toch een beetje bekaaid van af in het
verhaal van Hugo. Die wordt in de opsomming in paragraaf 155 en 154(curator,
criticus, museumdirecteur, galeriehouder, verzamelaar, koper,) niet eens
genoemd zelfs. Terwijl ik juist Hugo altijd gezien heb als een beroepskijker.
Die moet toch in staat zijn iets over de kijker te zeggen? Of over de kunst van
het kijken. Dat miste ik een beetje.
En helemaal aan het eind
(paragraaf 154) wordt de autonome kunst toch weer opgesloten in een cirkel met
daaromheen twee andere cirkels(het debat over kunst in de tweede cirkel en de
instituties met alle genoemde groepen (behalve de toeschouwer dus) in de derde
cirkel. Moge alles lekker door elkaar gehusseld worden ,zou ik zeggen.
Verder allerlei
beschouwingen die al eerder of soms ook niet eerder gepubliceerd werden.
Het stuk over de Rotterdamse School in de fotografie vond ik
boeiend. Sowieso blijkt Hugo een voorliefde voor de fotografie te hebben
getuige enkele stukken.
In zijn niet eerder
gepubliceerde Thorbecke lezing in de Unie stelt Hugo dat de overheid inzake
cultuurbeleid niet langer geheelonthouder is, sterker, de overheid bemoeit zich
er steeds meer mee. “Het lijkt in het algemeen gesproken acceptabel als de
overheid verhoudingscijfers vastlegt voor de wijze waarop de gesubsidieerde
overheidsinstelling haar budget besteed”. Kijk, dat zinnetje had ik na de
afgelopen cultuurplanprocedure net even nodig. Als de kunstwereld zich een
oordeel wil aanmatigen over de mate waarin de overheid haar moet ondersteunen
kan dat alleen vanuit haar rol als cultureel ondernemer, aldus Hugo. Welnu,
denk ik dan, laat de gegevens waarop dat pleidooi gestoeld wordt ook een
volwaardige rol spelen in het beoordelingsproces. Daar mankeert het nog wel een
beetje aan (vind ik). Misschien iets voor een volgend artikel van Hugo.
Overigens is het in historisch perspectief wel mooi, zo’n verhandeling over
Thorbecke. Zeker in deze tijd waarin de lokale en rijksoverheid geen enkele
scrupule meer heeft om zich tot in detail met de toekomst van de structuur van
de cultuur te bemoeien.
Tjeu
Literatuur Rotterdam
22-6-2012
gelezen: Giovanna's Navel
van Ernest van de Kwast
Gestoken in een van de
meest sensuele omslagen van de laatste jaren (overigens nergens op slaand,
boven een kont zit geen navel) presenteert de Bezige Bij voor het eerst Ernest
van de Kwast. Die heeft daarmee de uitgever die hem het eerste grote succes
bezorgde (Nijgh & van Ditmar met “Mama Tandoori”) wreed de rug toegekeerd.
Als hoogmoed hier maar niet voor de val komt! Dat tweede boek begint zeer veel
belovend; aan de hand van een treffende beschrijving van de situatie in na
oorlogs Italië en een leuke bespreking van de uitvinding van de bikini
introduceert Ernest de hevig opbloeiende liefde tussen een jongen uit Tirol
(Ernest’s verblijfplaats de afgelopen jaren) en de wonderschone nimf in een
bikini “avant la lettre”. Ook de manier waarop de fruitpluk wordt beschreven in
Noord Italië toont aan dat de schrijver zich kan vastbijten in een onderwerp
dat niet voor de hand ligt. De manier waarop hij beschrijft hoe het water uit
Giovanna’s navel parelt bestempelt dit deel tot grote literatuur. Hoe jammer
dat het wonderschone gestarte verhaal in elkaar stort als volkomen overbodig
het hele leven van de navelbezitster wordt langs gelopen: vol cliché’s
wordt een leven vol mannen en teleurstellingen afgeraffeld en verliest de
novelle al ras zijn glans. Alles eindigt voorspelbaar en zonder enige
toegevoegde waarde. De verhaaltjes die de lezer er daarna nog achteraan gegooid
krijgt vertellen allemaal op dezelfde manier over de vluchtigheid en
teleurstellingen van het bestaan. Nee, de humor en slapstick van “Mama” is
nergens meer terug te vinden. Ernest blijkt een nog niet helemaal geslaagde
romancier. Op naar de derde, weer betere roman. Hij kan het wel zo bewijzen de
eerste 40 pagina’s opnieuw; misschien iets meer tijd nemen voor een derde boek.
Tjeu
Geen opmerkingen:
Een reactie posten